schut, grof geschut, als kanonnen mortieren enz., in tegenoverstelling van veldstukken, en het kleine geweer: zwaar gewapende ruiterij. Zwaar geladen schepen. Zwaar geld, het welk meer edel metaal heeft, en bij gevolg zwaarder is, dan ligt geld.
Figuurlijk, hetgeen veel moeite, de inspanning van vele krachten vordert. Zwaar van tong, van spraak, zijn, wanneer men moeite moet doen, om zich in woorden wel uit te drukken, of verstaanbaar te spreken: ick ben swaer van monde ende swaer van tonge. Bijbelv. De schilder heeft een zwaar penseel, wanneer het voeren van hetzelve hem moeijelijk valt, en deze moeijelijkheid in het schilderstuk zigtbaar is. Zoo heeft een schrijver ook eene zware hand van schrijven. Een zwaar boek is een, dat niet ligt te verstaan is. Dat valt mij zeer zwaar, kost mij veel moeite. In vele gevallen dient zwaar tot versterking van het woord, waarbij het gevoegd wordt: zijn dood was een zware slag, een zwaar verlies, voor haar. Een zware strijd. Eene zware ziekte. Eene zware straf verdienen. Zware schattingen. Zwaar bier, sterk, krachtig. Zware wijn, sterke, krachtige. Een zware weg, moeijelijke. In den spreektrant van den gemeenen hoop hoort men dikwerf ook: eene zware menigte, groote menigte. Ergens zwaar geld bij verliezen, veel geld. Ik zal er mij zwaar voor wachten, zorgvuldig. Hij heeft mij zwaar bedrogen, zeer schandelijk. Eindelijk wordt zwaar, van eene vrouw sprekende, voor zwanger gebezigd: zij is reeds zeven maanden zwaar. Swaer van kinde. Clare Spieg. Van hier zwaarheid, zwaarlijk, zwaarte, zwaren, zwarigheid, enz. Zamenstell.: zwaarhoofd, iemand, die zwaarhoofdig, zwaarmoedig is - zwaarhoofdig, zwaarhoofdigheid,
zwaarlijvig, zwaarlijvigheid, zwaarmoedig, peinzend, droefgeestig, zwaarmoedigheid, zwaarmoediglijk, zwaarwigtig, zwaarwigtigheid, enz.
Zwaar, hoogd. schwêr, bij Kero suarre, Ottfrid. suar, angels. swaer, neders. swaar, zweed. svär. Sommigen brengen het tot het gr. βαρυς, Adelung tot zwerm; omdat de zwaarte, in de gewone beteekenis, een gevolg van de menigte der deelen is.