Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 427]
| |
worden: de melk begint te zuren, zuur te worden. Het is nog niet in het vat, waarin het zuren moet, die zaak is nog niet ten einde, of ter plaatse, waar zij wezen moet; spreekw. Van hier zuring. Zamenstell.: ontzuren, verzuren, enz. Zuurkool enz, Zuren, hoogd. sauern, en säuern, neders. suuren, angels. surigan. Van zuur. |
|