[Zuring]
ZURING, z.n., vr., der, of van de zuring; het meerv. is buiten gebruik. De daad van zuren, en het zuur worden. Zeker moeskruik met lange spits toeloopende bladen, welke eenen zeer zuren smaak hebben, anders zurkel, lat. rumex acetosa, hoogd. sauerampfer, säuerling, neders. süring, deen. sijre. Andijvie met zuring. Ingelegde zuring. Zamenstell.: zuring saus.