[Zonder]
ZONDER, uitsluitend voorzetsel. Zonder oorzaak. Zonder moeite. Zonder twijfel. Zonder u zou het leven voor mij geene waarde hebben. Ook wordt het somwijlen als voegwoord gebezigd: ik zal hem de zaak eenvoudig voorstellen, zonder van die andere omstandigheid te spreken. Ook zonder dat: sonder dat er ijemant op let. Bijbelv. Oul. werd zonder ook voor bijzonder gebruikt. Van hier zonderen, zonderheid, welke alleen in zamenstelling, als afzonderen, uitzonderen en inzonderheid, gebezigd worden.
Zonder, hoogd. sonder, neders. sunder, bij Ulphil. sundro. Ook hier is het denkbeeld van afzondering het heerschende. Het lat. sine is daaraan verwant.