[Zonderbaar]
ZONDERBAAR, zonderling, bijv. n. en bijw., zonderbaarder, zonderbaarst. Van het verouderde bijv. n. zonder en baar. Bijzondere en onderscheidende eigenschappen aan zich hebbend, zonder derzelver gesteldheid verder te bepalen, ook ongewoon, dat zelden geschiedt: dat is toch een zonderbaar voorval. Van hier zonderbaarheid, zonderbaarlijk, Kil. Zie zonderling.