[Zomerweder]
ZOMERWEDER, zomerweer, z.n., o, des zomerweders, of van het zomerweder; het meerv. is niet in gebruik. Van zomer en weder. Het weder, d.i. de gesteldheid der lucht, in den zomer; ook weder als in den zomer, in tegenoverstelling van winterweder. Het is thands regt zomerweder.