[Zigteinder]
ZIGTEINDER, z.n., m., des zigteinders, of van den zigteinder; meerv. zigteinders. Van zigt en einder, van einde; anders gezigteinder. Het einde van de oppervlakte der aarde, naar 't welk men heen ziet, wanneer men een vrij en onbelemmerd uitzigt heeft; de horizont, wereldkim. Zie horizon. Van hier zigteinderlijk, met een basterdw. horizontaal.