lijdenden zin kan genomen worden; welke dubbelzinnigheid men liever, door eene omschrijving, moet trachten te vermijden; b.v.: ik zag hem slaan, ik heb hem zien doopen, liever, wanneer men de lijdende beteekenis bedoelt: ik zag, dat hij geslagen - ik heb gezien, dat hij gedoopt werd.
Figuurl., van verscheidene werkingen der ziel, welke door het gezigt veroorzaakt worden, en daarmede verbonden zijn. Onmiddelbaar gewaar worden, door de zinnen ervaren; doch het naast van de gewaarwording door het zintuig des gezigts. Men moet zien en niet zien. Ik zie wel, dat hij mij wil bedriegen. Zij moesten nog zien, dat men hen verachtte. Het gevaar voor oogen zien. Gij ziet, de koop is gesloten. Ik wil het einde der zaak zien. Hoe hartelijk wensch ik, u gelukkig te zien! Iets gaarne zien, vermaak en genoegen daarin vinden. Men ziet u niet gaarne hier; van hier: ergens zeer, weinig, niet gezien zijn. Ik wil toch zien, hoe die zaak zal afloopen. Wie roemrijk handelt, omdat hij niemand in verdienste boven zich verheven wil zien, die handelt uit de slechtste neiging, uit nijd, goed. Gellert. - Vervolgens, besluiten, oordeelen: hieruit zie ik, dat enz. Hij kan geen kwaad in zijne kinderen zien. Ik zie het aan uwe oogen. Men ziet het aan zijne kleeding, dat hij weinig smaak heeft. Ik zie maar al te wel, wat dit te beduiden heeft. Zoo ook beproeven, eene proef nemen: wij zullen zien, dat wij hem daartoe bewegen. Om te sien, of ick mijn gaeijing hier oock vinden sou. Breder. Zie, dat gij hem hier brengt. Ik wil zien, of ik nog eenige dagen uitstel kan krijgen. Wijders, vlijt, moeite, zorg aanwenden: wij moeten zien, dat wij geld krijgen. Hij mag zien, hoe hij teregt kome, hij mag daar voor zorgen. Inzonderheid, met het voorzetsel
op: op iets zien, zorg dragen, het te bekomen, of te behouden. Op zijn eigen voordeel alleen zien. Wij moeten toch ook een weinig op het uiterlijke zien. Bij eene goede opvoeding moet voornamelijk daarop gezien worden, dat jonge lieden met smaak en gevoel leeren lezen. Van hier ziener, zigt, gezigt, gezien, ook voor geacht, zienlijk enz. Zamenstell.: aanzien, afzien, bezien, doorzien, inzien, nazien, opzien, overzien, uitzien, verzien, enz.