[Zerp]
ZERP, bijv. n. en bijw., zerper, zerpst. Zuurachtig, wrang: gedroogde pruimen hebben eenen eenigzins zerpen smaak. Daer is soet en daer is serp. Westerb. Serpe druiven. Kil. Van hier zerpheid. Zamenstell.: zerpzoet. Het is verwant aan het hoogd. herbe, lat. acerbus en ons zuur.