Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zelfstrijd] ZELFSTRIJD, z.n., m., des zelfstrijds, of van den zelfstrijd; zonder meerv. Van zelf en strijd. Strijd in, en met zich zelven: Jozefs zelfstrijd. Vorige Volgende