[Zeldzaam]
ZELDZAAM, bijv. n. en bijw., zeldzamer, zeldzaamst. Al wat niet dikwijls voorvalt, voorkomt, enz.: een zeldzaam boek. Zijne bezoeken zijn zeldzaam. Vreemd, wonderbaar: welk een zeldzaam mensch! Dat zeldzame luchtverschijnsel trok aller oogen naar zich. Allerzeldzaamst gedroeg hij zich aldaar. Van hier zeldzaamheid.
Zeldzaam, hoogd. seltsam, seltsen, neders. seldsen, Ottfrid. seltsan, Strijk. salltzeim, zweed. sällsam, komt van zaam, en hetzelfde seld, als zelden.