[Zelden]
ZELDEN, bijw., het tegenoverstaande van dikwijls: hij lacht zelden. Het gebeurt zelden. De vergrootende trap zeldener komt bij Vond. en anderen voor. Bij Kil. is het ook een bijv. n. waarvoor wij thands alleen zeldzaam bezigen. Van hier bij Kil. ook zeldenheid.
Zelden, neders. selden, angels. seldan, eng. seldom, zweed. sällan, hoogd. selten, komt evenzeer van het angels. seld, als zeldzaam, en bij Ulphil. sildalik, wonderbaar, sildaliken, bewonderen.