Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |
zamt, hoogd. gesammt, als saementlick, bij Kil., en gezamenlijk, zie zamen. De eigenlijke beteekenis is, medegerekend, medegenomen. Van hier, dat zamt veelal de plaats van met vervangt: zamt al het overige. Zamt zijne heerlijkheid. Zamt, Kil. samt, hoogd. sammt, Notk. sament, Ulphil. samath, is een afgeknot deelw. van het verouderde werkw. zamen; zie zamelen. |
|