[Zalm]
ZALM, z.n., m., des zalms, of van den zalm; meerv. zalmen. Verkleinw. zalmpje. Een bekende visch: versche, gerookte zalm. Het neusje van den zalm, is, overdragtelijk, het beste van zijne soort: die standplaats houdt men voor het neusje van den zalm. Zamenstell.: zalmachtig, zalmforelle, zalmgraat, zalmkop, zalmmoot, zalmnet, zalmstaart, zalmvangst, zalmvisscher, zalmvisscherij, enz.
Zalm, Kil., hoogd. salm, eng., sp. salmon, ital. salmone, lat. salmo, fr. saumon, is van eenen onzekeren oorsprong. Of wil men den zalm naar zijn springen, lat. salire, dus genoemd achten?