[Zalfachtig]
ZALFACHTIG, bijv. n. en bijw., zalfachtiger, zalfachtigst. Van zalf en achtig. Aan zalve gelijkend: een zalfachtig mengsel. Het ziet er zoo zalfachtig uit. Als van zalf: wat ruikt het hier zalfachtig! Daarentegen is zalverig, van zalf: een zalverig mengsel. Met zalf besmet: wasch uwe zalverige handen! Van zalfachtig komt zalfachtigheid.