[Zakvol]
ZAKVOL, z.n., vr., der, of van de zakvol; meerv. zakvollen. Van zak en vol. Een woord, dat Halma, in overeenkomst met handvol gevormd heeft, om het fr. sachée uit te drukken: in plaats van twee zakvollen, zegt men beter twee zakken vol, koren. Zie vol.