zachten, zachtheid, zachtjes, zachtigen, zachtigheid, zachts. Zamenstell.: zachtaardig, enz. zachtblad, zachtmoedig, enz. - zachtzedig, enz. - zachtzinnig, enz. - onzacht, enz.
Zacht, zaft, ook elders zoft, Kil. saecht, vries. saaft, somtijds ook saft, eng. soft, hoogd. sanft, Kero, Notk., Willeram. samft, semfte, oud opperd. sewft, seuft, ital. soffice, neders. sacht, zweed. sakta, schijnt zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd te wezen.