[Wrevel]
WREVEL, bijv. n. en bijw. wreveler, wrevelst. Kwaadaardig, met bitterheid bezield: als wrevelen en snooden. L.D.S.P. Anders wrevelig: wrevelige getuijgen staender op. Bijbelv. Als bijw.; vergeld mij wrevelig kwaad voor goed. L.D.S.P. In het hoogd. freventlich, en frevelhafft. Behalve dit wrevelig, komt van wrevel nog wrevel, z.n., en wrevelen, Kil. freuelen, hoogd. freveln. Zamenstell.: wreveldaad, wrevelmoed, wrevelwoord, enz. De oorsprong van dit woord schijnt in deszelfs klank gezocht te moeten worden.