[Wremelen]
WREMELEN, wriemelen, onz. w., gelijkvl. Ik wremelde, heb gewremeld. Derwijze wemelen, dat zulks kitteling veroorzake: er wremelt mij iets aan het lijf In den Statenbijbel, wemelen over het algemeen: de zeen, ende al, wat daarin wriemelt. Van hier gewremel, wremeling. Dit woord schijnt zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd.