Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Worstelaar] WORSTELAAR, z.n., m., des worstelaars, of van den worstelaar; meerv. worstelaars, en worstelaren. Van worstelen. Zie aar. Een beoefenaar van de worstelkunst: de Grieksche worstelaars. Vorige Volgende