[Woord]
WOORD, z.n., m., des woords, of van den woord; meerv. woorden. Anders woerd en waard. Een mannetjes eend; neders. waarte; verwant aan het oude war, lat. vir, angels. wer, goth. wair, een man; van waar ook weer in weerwolf, en misschien weer, een ram, var, een jonge stier.