Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wonderkracht] WONDERKRACHT, z.n., vr., der, of van de wonderkracht; meerv. wonderkrachten. Van wonder en kracht. Wonderlijke kracht, of wonderdadige, wonderdoende, kracht, - kracht, om wonderen te verrigten: zijne Goddelijke wonderkracht. Vorige Volgende