[Wisselaar]
WISSELAAR, z.n., m., des wisselaars, of van den wisselaar; meerv. wisselaars en wisselaren. Van wisselen, zie aar. Kil. wisseler, hoogd. wechsler. Eigenlijk, al wie iets wisselt. In het gebruik, iemand, die zich met het verwisselen van muntspecien bezig houdt: het gelt der wisselaren stortede hij uijt. Bijbelv., waar dit woord ook voor bankier, geldschieter, gebruikt wordt: soo moest ghij dan mijn gelt den wisselaren gedaen hebben.