Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Winterkoningje] WINTERKONINGJE, z.n., o., des winterkoningjes, of van het winterkoningje; meerv winterkoningjes. Van winter en koningje. Een vogeltje van het geslacht der kwikstaarten: het lieve winterkoningje huppelt over de sneeuw. Vorige Volgende