Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] [Winterkers] WINTERKERS, z.n., vr., der, of van de winterkers; zonder meerv. Van winter en kers. Anders steenkers en watermunt. Zeker slag van munt. Vorige Volgende