[Wijsgeerig]
WIJSGEERIG, bijv. n. en bijw., wijsgeeriger, wijsgeerigst. Van wijsgeer, zie ig. Eenen wijsgeer voegende: zulk eene denkwijze is niet wijsgeerig. Zij denkt wijsgeeriger dan hij. Tot de zoogenoemde wijsgeerte betrekkelijk: eene wijsgeerige verhandeling. Van hier wijsgeerigheid. Zamenstell.: onwijsgeerig, enz.