[Westelijk]
WESTELIJK, bijv. n. en bijw., westelijker, westelijkst. Van west, zie lijk. In het West gelegen, of uit het West komende: de wind wordt nog westelijker. Als bijw., aan de westzijde: het ligt westelijk van ons. Van hier westelijkheid. Zamenstell.: Noordwestelijk, Noordnoordwestelijk, Westnoordwestelijk, Westzuidwestelijk, Zuidwestelijk, en Zuidzuidwestelijk.