is aan het West van het huis, en het westelijk gedeelte van eene plaats, een land, enz.: hij woont daar ginds in 't West. Onbepaaldelijk, het westelijk gedeelte der wereld: 't Oost, het West, of 't woeste Noord, brengt geen staatsverheffing voort. L.D.S.P. Terwijl het West noch starren zag. Brandt. In 't West noch niet gedaan zijn de bruine grijnzen van des hemels vrolijk aanschijn. Hooft. Blies al den neeveligen douw, en 't quaad fenijn met kracht naa 't West. Six v. Chand. Ook bezigt men West als z.n., vr. in: naar de West, in de West, uit de West, naar, in, of uit, Westindie; en in: om de West, op de Westkust: hij woont om de West, of langs die kust: wij voeren om de West. Voorts is uit den Westen misschien een gebogene naamval van een mannelijk West, dat aan het mannelijk Noord beantwoordt; zie noord en westen. Nopens het spreekw.: Oost West t'huis best, zie Oost. West ten Noorden, Westnoordwest, en West ten Zuiden, Westzuidwest, wordt van dingen gebezigd, die aan weerskanten van het West gelegen zijn: wij zagen land West ten Zuiden van ons. De wind was Westzuidwest. Voorts komen van West, westelijk, Westen, Wester, enz. Zamenstell.: Westewind, Westeinde, Westfalen, enz. Westhoek, Westindie, Westkant,
Westkim, Westkust, Westland, Westvaarder, Westvries, Westvriesland, Westwaarts, Westzane, Westzaandam, Westzijde, enz.
West, hoogd., eng. ook west, fr. ouest. Vergelijk Noord en Oost, z.n.