Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Werktijd] WERKTIJD, z.n., m., des werktijds, of van den werktijd; meerv. werktijden. Van werk en tijd. Tijd om te werken, of wanneer men werken moet. Vorige Volgende