Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Werkeloos] WERKELOOS, bijv. n. en bijw., werkeloozer, werkeloost. Van werk en loos. Zonder werk: zijt gij thans werkeloos! Hoe zit gij zoo werkeloos! Van hier werkeloosheid. Vorige Volgende