lieden. Bijbelv.; waar dit woord doorgaans terug houden aanduidt. Van hier geweer, weer, weerbaar, weerder, weerloos, wering. Zamenstell.: weerwerk, enz. Afweren, beweren, verweren, enz.
Weren, Kil. weeren, hoogd. wehren, Kero weren, angels. weran, ijsl. veria, zweed. varja, beteekent eigenlijk bewegen, reppen.