[Wenkbraauw]
WENKBRAAUW, z.n., vr., der, of van de wenkbraauw; meerv. wenkbraauwen. De verzameling van haren onder aan het voorhoofd van een mensch: zijne regter wenkbraauw zit hooger, dan de linker. Alfronst gij uwe wenkbraauwen ook nog zoo zeer ineen. De bruine gitten, die door schalcke winckbraeuw zagen. Vond.
Wenkbraauw, anders winkbraauw, vries. wienbraauw, hoogd. augbraun, eng. eijebrow, en brow, komt van wenken en braauw, verwant aan brouw, breeuw, en soortgelijk een harig mengsel aanduidende, als waarmede men de schepen braauwt, of breeuwt.