Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wem] WEM, z.n., m., des wems, of van den wem; meerv. wemmen. Ankertand: daar 't anker vrij langs vreemde kusten den wem in afgronds boezem grift. P. Moens. Vorige Volgende