[Welken]
WELKEN, onz. w., gelijkvl. Ik welkte, ben gewelkt. Hoogd., Ottfrid. ook welken. Volgens Kil. oulings evenveel als verwelken, en de wortel van dit woord, en van welk, verwelkt, en welke, verwelking. Voorts komen van hier welkig, welkerig, en welkerigheid, die nog in sommige oorden gebruikt worden; terwijl men in Vriesland wilig en wiligheid bezigt.