Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Weinigheid] WEINIGHEID, z.n., vr., der, of van de weinigheid; zonder meerv. Van weinig. Geringheid, of kleinheid in getal, en hoeveelheid: nae de weijnicheijt der jaren sult ghij sijnen koop verminderen. Bijbelv. Hoogd. wenigkeit. Vorige Volgende