[Wegblijven]
WEGBLIJVEN, onz. w., ongelijkvl. Ik bleef weg, ben weggebleven. Van weg en blijven. Zich ergens niet vervoegen, er niet aan komen: om dat hij weggebleven was. Niet terug komen: meid! is dat wegblijven? Hier of daar niet geplaatst worden: laat het uit den tweeden druk wegblijven.