[Weede]
WEEDE, z.n., vr., der, of van de weede; zonder meerv. Eene plant van vier verschillende soorten: gemeene weede, Portugesche, Armenische, Egyptische, weede. En de verfstof, welke men uit die plant vervaardigt: men bedient zich van de weede, om blaauw te verwen. Zamenstell.: weedasch, weedebloem, enz.
Weede, hoogd. waid, eng. woad, fr. guede, ital. guado, komt van het lat. guastum, zoo als men bij Plinius, in plaats van glastum, lezen moet; en dit was, volgens hem, eigenlijk een Gallisch woord.