[Weduwenaar]
WEDUWENAAR, z.n., m., des weduwenaars, of van den weduwenaar; meerv. weduwenaars, of weduwenaren. Van weduwe. Een man, waarmede het, omgekeerd, zoo gelegen is, als met eene weduwe: dien bedrukten weduwenaar beklaag ik in mijn hart. Dit woord luidt bij Kil. ook weduwer, eng. widower, hoogd. wittiber, en witwer, fr. veuf, lat. viduus, en in de kantteekening van den Statenbijbel, weduwaer.