[Wedernemen]
WEDERNEMEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik nam weder, heb wedergenomen. Van weder en nemen. Door nemen op nieuw in zijn bezit brengen: sal haer eerste man haer niet mogen wedernemen. Bijbelv. Als weder nemen op nieuw, of bij herhaling, nemen aanduidt, wordt het niet aaneen geschreven: men zag hem hetzelfde voedsel weder nemen.