[Web]
WEB, webbe, z.n., o., des webs, of van het web; meerv. webben. Verkleinw. webbetje. Een weefsel, geweven doek, en bijzonderlijk eene zekere hoeveelheid daarvan: een nieuw web ontginnen. Dewijl 't web niet scheen te gapen. Hooft. Bij Vondel is niet alleen web in spinneweb, en paradijsweb, onzijdig, maar ook webbe, in: het webbe opzetten; even als in: ick hebbe mijn leven afgesneden, gelijk een wever sijn webbe. Bijbelv. Maar elders is het vrouwelijk: zoo weeft de tijdt in 't eint de webbe uws levens af. Antonid. De groote webbe is af. Huijgh. Zamenstell.: webboom, weversboom, Kil., webdraad, webgaren, webscheren, webspin, Kil., enz. Linnenweb, - paradijsweb, bij Vond., een web, dat in het paradijs geweven is, en van Engelen gezoomt met zuiverlijcke parlen, - spinneweb, enz.
Web, webbe, hoogd. webe, komt van weben, oud opperd. weban, weven. Zie dit weven.