[Watergang]
WATERGANG, z.n., m., des watergangs, of van den watergang; meerv. watergangen. Van water en gang. Anders waterloop. Evenveel welke gang voor water: bleven sij staen bij den waterganck des oppersten vijvers. Bijbelv.; en bijzonderlijk die gene, die men langs de zijboorden der meeste schepen aanlegt: hij viel van den watergang in zee.