[Waterbekken]
WATERBEKKEN, onz. w., gelijkvl. Ik waterbekte, heb gewaterbekt. Van water en bek. Bij Kil. evenveel, als watertanden; het welk bij hem voorts door waterbekkig en waterloopig zijn wordt uitgedrukt. Hij waterbekt er van. Watertanden is in algemeen gebruik: wie zou niet watertanden naer aertsche lekkernij. Vond.