Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Waterberg] WATERBERG, z.n., m., des waterbergs, of van den waterberg; meerv. waterbergen. Van water en berg. Een hoogstijgende golf: elcke waterbergh hun dreight den jongsten dagh. Vond. Vorige Volgende