[Waker]
WAKER, z.n., m., des wakers, of van den waker; meerv. wakers. Een persoon, die tot zekerheid of gemak van anderen waakt. Ik zal den waker eens roepen. Gij zoudt een slechte waker zijn. Waker wordt ook van eenen hond gezegd, die de wacht houdt, als: ik heb een' grooten hond, en wel een' besten waker. Verder beteekent een waker, te scheep, een' lont, dat tot gerief van de maats nacht en dag brandt. Zamenstell.: klapwaker, nachtwaker, enz.