[Waardig]
WAARDIG, bijv. n. en bijw., waardiger, waardigst. Van waarde. Die, of dat iets verdient, of waardig is: deze zaak is uwer niet waardig. Hij is die vrouw niet waardig. Een waardig man. Een waardige gast aan den disch des Heeren. Zich iets waardig maken, door zijn gedrag iets verdienen. Hij is dezen lof ten volle waardig. Zamenstell.: eerwaardig, hoogeerwaar-