[Waakzaam]
WAAKZAAM, bijv. n. en bijw., waakzamer, waakzaamst. Van waken. Zie zaam. Dit woord wordt meer in eenen figuurlijken dan eigenlijken zin gebezigd, en beteekent, onafgebrokene zorg voor de zekerheid van iemand dragende, of eene onveranderlijke neiging bezittende, om eenen anderen te bewaken en te beschermen: een waakzame hond. Waakzaam zijn. Ook be-