[Vruchtgebruik]
VRUCHTGEBRUIK, z.n., o., des vruchtgebruiks, of van het vruchtgebruik; zonder meerv. Van vrucht en gebruik. Gebruik van de opbrengsten, renten, enz. van eenig kapitaal, enz.: hij heeft het enkele vruchtgebruik van dat goed. Van hier vruchtgebruiker, lat. usufructuarius.