Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 521]
| |
vruchteloost. Van vrucht en loos. Dat geene vruchten voortbrengt: die boom is jaar op jaar vruchteloos. Maar meer gewoonlijk, dat geen voordeel aanbrengt, dat de gewenschte uitwerking niet heeft: eene vruchtelooze poging. Al wat men daaraan doet, is even vruchteloos. Die vredesonder handelingen zullen even vruchteloos bevonden worden, als de vorige. Als bijw. vergeefs: vruchteloos vermoeijen zij zich nog steeds. Van hier vruchteloosheid |
|