Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Vruchtbeginsel] VRUCHTBEGINSEL, z.n., o., des vruchtbeginsels, of van het vruchtbeginsel; meerv. vruchtbeginselen. Van vrucht en beginsel. Het eerste kiempje van de vrucht: bij de opening van het lijk vond men in de baarmoeder een vruchtbeginsel. Vorige Volgende