[Vrek]
VREK, bijv. n., vrekker, vrekst. Gierig: hij is van eenen vrekken aard. Geen vrecke schout beslaet de dichters nu in boeten. Vond. Als z.n., een gierigaard: die vrek schraapt schat op schat bijeen. Van hier vrekaard, vrekachtig, vrekheid, vrekkig.
Vrek, oudduitsch frech, angels. fraec, Ulphil. frik, is niet slechts verwant aan frecchi, gierigheid, bij Notk., maar ook aan het eng. freak, gril, en freaskish, grillig, ja schijnt een en hetzelfde woord, als het deen. frek, zweed. fraek, ijsl. fraekr, wallis. ffrec, neders., hoogd. frech, fr. farouche, lat. ferox, sterk, moedig, stout, roekeloos, waaraan vrank en vrij verwant schijnen; en de overgang van het denkbeeld van sterk en moedig tot dat van gierig, schraapzuchtig, kan ontstaan zijn uit het misbruik, dat de Duitsche adel in de middeleeuwen van zijnen moed, en zijne krachten maakte, om allerlei roof te zamen te schrapen.